- dienen
- {{dienen}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [geschikt, gunstig zijn voor] servir (à)2 [middel, werktuig zijn] servir (de)3 [behoren] falloir4 [leger]faire son service (militaire)5 [in dienst zijn; tafeldienen] servir♦voorbeelden:1 dat dient nergens toe • cela ne sert à rienergens toe dienen • être pour qc.2 vensters dienen om licht en lucht toe te laten • les fenêtres servent à laisser entrer l'air et la lumièreals mikpunt dienen voor • servir de cible à3 dat dient gezegd • il faut le reconnaîtredat dient u te weten • vous ne pouvez l'ignorer5 de ober die aan tafel dient • le garçon qui sert à tablehij had 50 jaar bij de baron gediend • il avait servi 50 ans chez le baronII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen]servir (qn., qc.)2 [van dienst zijn] être utile à♦voorbeelden:1 iemands belangen dienen • servir les intérêts de qn.deze gegevens kunnen ons weinig dienen • ces renseignements ne nous servent pas à grand-chosehij was er niet van gediend • il n'en voulait pasiemand van advies dienen • donner des conseils à qn.2 waarmee kan ik u dienen? • en quoi puis-je vous être utile?; 〈wat wilt u eten, drinken?〉 qu'est-ce que je vous sers?hij was er niet mee gediend • cela ne lui servait pas beaucoup¶ om u te dienen • 〈figuurlijk〉 parfaitement
Deens-Russisch woordenboek. 2015.